auteur: Beate Plenter

Harm Plenter: Hooghalen (1934 - 1984)

Op een mooie zondag in 1929 kwam Harm Plenter de aantrekkelijke en verlegen Grietje (roepnaam Rie) van der Zande uit Giethoorn tegen. Zij vertrouwde hem direct en vond in hem haar grote liefde. Op 23 november 1934 reed het jonge paar na de huwelijksvoltrekking in Zwolle met de familie in twee taxi's naar Hooghalen, hun nieuwe woonplaats. De kosten bedroegen 22 gulden (8 cent per kilometer). Soms liet Harm het breed hangen, want dat was een royaal weekloon in die dagen. Plenter had een pand gehuurd naast bakker Fledderus om een winkel in manufacturen te beginnen. Al zijn geld, duizend gulden, stak hij in de winkelvoorraad.

Magazijn De Zon

'Magazijn De Zon' kwam met grote letters op de winkel te staan. Het was crisistijd en in een dorp als Hooghalen waren nogal wat mensen die weinig te besteden hadden, dus een vetpot zou het niet worden.

Meneer Plenter werd vader vaak genoemd en dat wilde hij beslist niet. Plenter heet ik, en al gauw noemde iedereen hem Plenter en dat is altijd zo gebleven. Zijn vrouw Rie kende aanvankelijk niemand in het dorp en het vak van verkoopster was haar niet op het lijf geschreven. 'Daar komt alweer een klant', riep ze verschrikt, moe van al dat geloop. 'Lieverd, dat is onze broodwinning?' was het antwoord en heel langzaam leerde ze de klanten te woord staan. Ze vond haar nieuwe taak niet fijn en vooral als haar kersverse echtgenoot op reis was als vertegenwoordiger, drie dagen per week, verloor ze haar vrolijkheid en gevoel voor humor wel eens.

Magazijn De Zon

Manufacturier

Plenter was dus manufacturier zoals dat toen heette. Maar hij had ook galanterieën. Hij verkocht wat een mens maar nodig kon hebben buiten voedsel: uierzalf, knotten wol, boorwater, pannen, vaatkwasten, spiegels, handdoeken, sokophouders, werkbroeken, overalls, stopnaalden en wat niet al. Zo'n winkel zou nu een bezienswaardigheid zijn. Een deel van de mensen in het dorp kwam nooit, maar soms wel als ze opeens een stopnaald nodig hadden. Dat was bijna beledigend.

Geboorte Henk en Beate

RievanderZande (m), Atie Plenter (l), Henk Plenter (r)

In 1936 werd Hindrik Alexander (Henk) geboren en in 1939 kwam ik, Beate Gerda (Atie) op de wereld. 'Een rijkeluiswens', zei m'n vader dikwijls. Ondertussen was de familie verhuisd naar de overkant en woonde zo lang in het huis naast de familie Snoeiing, tot het huis in de Laaghalerstraat klaar was, toen Hooghalen D 39.

 

 

Gemeenteraadslid

In 1939 werd Plenter gekozen als raadslid voor de SDAP in de gemeente Beilen. Per fiets werden de vergaderingen bezocht. Altijd breiend wachtte Rie op zijn terugkeer. Dat deed ze haar hele leven lang en het werd vaak laat, want hij was een prater.

Bouw kamp Westerbork

Het kamp Westerbork werd in 1939 gebouwd en om wat bij te verdienen gaven mijn ouders twee kostgangers onderdak, die werkten voor de aannemersgroep uit Den Haag. De zorg voor die mannen nam Rie op zich. Ze waren veeleisend. Eens serveerde ze bij de thee Mariakaakjes. 'Als mijn vrouw mij kaakjes geeft, smijt ik die naar haar oren', werd er geroepen. In huize Plenter was dit later een gevleugeld gezegde, dat in nagebootst plat Haags, bij ontevreden gedrag gebruikt werd.

Culturele leven van Hooghalen

Harm Plenter voelde zich betrokken bij het culturele leven van Hooghalen. Hij schreef wel eens teksten voor mensen die er om vroegen en het dorp ging wennen aan deze kleurrijke en vertellende en getuigende man met zijn veelzijdige belangstelling.

De Tweede Wereldoorlog

Plenter had de gebeurtenissen in Duitsland gevolgd via het socialistische dagblad Het Volk, dat veel publiceerde over wat er bij de oosterburen gebeurde. Hij wist dat er oorlog zou kunnen komen. Op zolder had hij oude jaargangen liggen van De Notenkraker, het satirisch supplement bij het socialistische dagblad Het Volk, dat de verschrikkingen van de oorlog in tekeningen liet zien. Hij kende het werk van Käthe Kollwitz, de Duitse schilderes die haar beide zonen in de Eerste Wereldoorlog had verloren en hij had Die Waffen Nieder van de Oostenrijkse Bertha von Suttner en Im Westen nichts Neues van Remarque gelezen. Hij had sympathie voor het 'het gebroken geweertje', maar was ook realistisch genoeg om te beseffen dat de wereld zo ver nog niet was. In 1936 hield hij een lezing voor de SDAP over de schrijver en filosoof Carl von Ossietzky, de Nobelprijswinnaar voor de Vrede in 1935, die de prijs zelf niet kon ophalen omdat hij in het concentratiekamp Sonnenburg zat. Plenter werd een actief tegenstander van de NSB, die hij waar hij maar kon bestreed. Het communisme kon hem evenmin bekoren. Stalin zag hij als een even gevreesde dictator als Hitler. Zijn oordeel was altijd: vele mensen zijn politiek dom. Maar minachten deed hij ze nooit.

Inval van de Duitsers

Op de ochtend van de tiende mei 1940 komt mevrouw Veen, de vrouw van de directeur van de melkfabriek, in de winkel om een knoop te kopen. Ze heeft haar zondagse goed aan en van de mantel was een knoop verdwenen. Zenuwachtig vertelt ze in het dialect van haar geboortedorp De Wijk: 'Wij bent in bad ewest en wij gaot vluchten. We hebt de fietsen oppepoetst en al klaorstaon'. Plenter, die wel begrijpt dat dit geen oplossing gaf en die op de hoogte was van het machtige leger van Hitler vraagt: 'Waar wilt u dan naar toe?' 'We gaot hen Frieslaand, daor woont femilie'. 'Maar beste vrouw, na Friesland komt de zee. Hoe denkt u die over te steken?' Ze blijft het antwoord schuldig.

'De Duutsers bent al in Örvelte'

'De Duutsers bent al in Örvelte', roept (tante) Femmigje Stevens het overbuurmeisje en steekt haar armen in ontzetting omhoog. Een uurtje later rijden de eerste soldaten Hooghalen binnen.

Steeds meer maatregelen

Aanvankelijk gaat het leven in het dorp gewoon door, maar steeds vaker worden er maatregelen genomen die de burgers in hun vrijheid beknotten. Een evacué, Nelly Roldaan, een witblond meisje, komt in het gezin na het bombardement op Rotterdam. Het kind heeft een geweldige levenslust en speelt enthousiast mee met de dorpskinderen. In 1941 verdwijnen de gemeenteraden en stopt ook het raadswerk van Plenter.

Nederlandse joden in kamp Westerbork

Het kamp Westerbork, eerst een vluchtelingenkamp voor Duitse en Oostenrijkse joden, raakt voller en voller doordat ook Nederlandse joden worden opgepakt en naar Hooghalen getransporteerd. Het kamp wordt zwaarbewaakt met wachttorens en prikkeldraad. Burgers hebben er geen toegang, maar de postbode komt er wel. Kamp Westerbork, post Hooghalen is op de brieven geschreven. Het kamp ligt op drie kilometer van Hooghalen en op tien kilometer van Westerbork? De Hooghalers merken er daarom veel meer van dan de Westerborkers.

Arbeidsdienst

Hooghalen had ook een Arbeidsdienstkamp, in de vorm van een aantal barakken. Nederlandse mannen van 18 tot 23 jaar werden opgeroepen om een half jaar arbeidsdienst te verrichten. Ze werden half-militair getraind, met de spade als 'wapen'. De bewoners van Hooghalen zagen hen sporten in de openlucht en werken op het veld, zij hielpen de boeren onder meer bij het binnenhalen van de aardappeloogst, in die tijd een zeer arbeidsintensief karwei. Er waren ook elders arbeidsdienstkampen in Nederland, maar Hooghalen had als enige sinds 1944 een strafbarak. Wie ondergedoken was voor de arbeidsdienst en werd opgepakt, of wie zich als 'arbeidsman' zeer had misdragen, belandde in deze Spartaans ingerichte, goed bewaakte en in prikkeldraad verpakte barak. Onder gewapende begeleiding werd overdag zware bosarbeid verricht.

Advendo

Ook het verenigingsleven wordt beïnvloed door allerlei maatregelen. Begin 1942 wordt naar Duits voorbeeld de Kultuurkamer ingesteld. Ook de zangvereniging Advendo krijgt in maart 1942 de opdracht zich aan te melden. Eind maart zal zoals gewoonlijk de uitvoering zijn. Het stuk As de komedie oflopen is, geschreven en geregisseerd door Plenter, wordt geoefend en de zangrepetities zijn in volle gang. Men besluit de vereniging geruisloos op te heffen, geen notulen, geen uitvoering en geen aanmelding bij de Kultuurkamer. Vele verenigingen in Drenthe melden zich wel aan, Hooghalen niet. Albert Hidding, die de rol van jeune premier vervulde, vertelt dat de repetities werden stopgezet en dat de voorstelling werd geannuleerd. Dat was vlak na zijn verjaardag op 2 maart, herinnert hij zich.

Koeriers

De koeriers van het kamp kwamen bestellingen doen bij de winkeliers en de melkfabriek, en bij sommige boeren werden aardappels gehaald. Vaak wilden de koeriers ook artikelen ruilen voor voedsel. Plenter had een hekel aan die ruilhandel en wilde geen misbruik maken van de situatie. Hamsteren was ook een taboe voor hem, met het argument dat arme mensen dat ook niet konden, omdat het geld daarvoor ontbrak. In een wereld die verworden is wil ik een zuiver mens blijven; dat is wat ik zelf kan beïnvloeden, was zijn opvatting.

Eens vroeg een koerier van het kamp om eieren voor een oude kampbewoner. Hij had een wandelstok als ruilmiddel. Na de smeekbeden van de man gaf Plenter een paar eieren en de stok bleef in de kast staan als een brandend bewijs van onrecht en machteloosheid. Een arts vroeg een keer hulp om zijn vrouw te kunnen bezoeken in het kamp. Gerrit Wiggering, de venter van bakker Walles die brood leverde aan het kamp, nam de man mee tot aan het hek. Daar ontmoette de arts zijn echtgenote. De koerier werd later betrapt en beschuldigd van zwarte handel en op transport gezet. Ook Wiggering werd van hetzelfde beschuldigd en opgesloten en zijn paard werd doodgeschoten.

De trein naar Westerbork

De opgebrachte joden arriveerden met de trein op het stationnetje buiten de kom van Hooghalen. Vandaar liepen zij richting het dorp, staken de spoorlijn over en kwamen via Oosthalen in het kamp, midden op de hei op een kale vlakte. Een tocht van drie kilometer. Eens zag ik zo'n transport langskomen. Ik speelde bij kinderen die daar in de buurt woonden, in het zand van het spoordijkje dat was opgeworpen voor de aftakking die rechtstreeks naar het kamp leidde en gebruik van station Hooghalen overbodig zou maken. Voorop liep een vrouw. Twee kleine kinderen had ze aan weerszijden bij de hand. Ze droeg een gele hoofddoek en keek me aan. Ik verwonderde mij over die hoofddoek. In een boerendorp dragen vrouwen geen gele hoofddoeken. Het was mooi weer en langs de weg stonden een paar mensen naar de stoet te kijken. Ik begreep toen niets van de tragiek. Ik speelde, niet beseffend dat hier later duizenden andere kinderen aan hun laatste reis begonnen. Wel merkte ik dat het vragen opriep bij mijn ouders.

Schaarste

Als er goederen binnenkwamen, gewoon van firma's die een normale inkoopsprijs rekenden, verdeelde Plenter die onder de Hooghalense bevolking. Voor een gezin met twee kinderen drie knotten wol, een gezin met vier kinderen kreeg er vijf.. Zo kon iedereen weer sokken breien. Wel werd de wol gedurende de oorlog van steeds slechtere kwaliteit. Drie lappen stof (coupons) die binnengekomen waren, donkergroen, grijs en donkerblauw, werden gezien als een soort wonder. Plenter en zijn vrouw overlegden wie daaraan dringend behoefte zou kunnen hebben. Ditmaal werd er aan drie bruiden gedacht. De eerste bruid zei dat ze al dezelfde stof had gekocht bij een koopman uit Assen voor f 117.50. Plenter antwoordde dat dat wel jammer was, want bij hem kostte de lap f 17,50, de gewone prijs, geen zwarte handel.

Zwarte handel

De meeste bewoners wisten wel dat Plenter alles eerlijk verdeelde en probeerde zo rechtvaardig mogelijk te zijn. Een doos met honderd pakjes sigarettenvloei werd verdeeld onder alle rokers van het dorp voor een dubbeltje per stuk (inkoopprijs 8 cent). Er was een politieman die honderd gulden bood voor een pakje. 'Geen sprake van', zei Plenter, 'ze kosten een dubbeltje?' Een vrouw smeekte om kousen voor de kinderen. Ze kreeg de kousen die vrouw Plenter voor haar eigen kinderen had weggelegd voor de winter. Toen de vrouw zag dat de kinderen Plenter met hevig gestopte kousjes rondliepen, kwam ze ze terugbrengen met de woorden: 'Ik schaam mij, ik had nog wel nieuwe kousen voor mijn kinderen in de kast liggen.' Een vrouw uit het dorp, eentje die nooit klant was geweest, vroeg om artikelen die er niet waren en veronderstelde dat Plenter vast nog wel iets onder de toonbank had achtergehouden. De beschuldiging maakte hem woedend. Dat zij hem, die zo rechtvaardig mogelijk alles onder de dorpsbewoners verdeelde en daarvan zorgvuldig een complete administratie bijhield, beschuldigde, deed de deur dicht. Hij pakte haar bij de mouw en zette haar de winkel uit. Ik stond erbij en keek ernaar. Hetzelfde gebeurde met een andere vrouw. 'Kinderen en ouwe wijfies horen niet in de winkel', zei Plenter vaak en stuurde zijn kinderen weg, want vooral ik was nieuwsgierig en wilde alles weten. Toch pikten we veel op.

Spelen

Wij waren gelukkige kinderen. Henk groef diepe kuilen in het bos voor de hutten die we er maakten. We speelden altijd buiten in zon, regen, storm en sneeuw. Ik herinner mij het dorp van mijn jeugd in alle weersomstandigheden. We hadden drie rolschaatsen die we hadden gekregen van tante Gerrie van der Zande uit Arnhem, die gouvernante was van wat oudere kinderen. Ze stuurde een bijzondere slee en een poppenhuisje, een naaimachientje, een paarse autoped met luchtbanden. Plenter kocht tweedehands boeken voor ons en speelgoed en voor mijn verjaardag in maart 1945 fietste hij naar Smilde en kocht daar een antieke pop. Er was nauwelijks speelgoed te krijgen voor de winkel en wat er wel was, was van slechte kwaliteit. Bij Jansen, de wagenmaker, liet hij een bolderkar maken voor Henk, die een buurjongetje al gauw met de bijl bewerkte. Voor mij werd een dressoirtje met twee deurtjes gemaakt.

Henk speelde de postkantoorhouder na door in het kolenhok te gaan zitten en postkantoortje te spelen met een losgeraakte plank in het deksel als loket. De kinderen uit de buurt waren de klanten.

Als de soldaten marcheerden deden we mee en stiekem scholden we en zongen we gruwelijke oorlogsliedjes: 'Holder de bolder, wij hebben Hitler op zolder, met een prop in zijn bek en een touw om zijn nek, daar hangt die lelijke gek.' Of het lied op de wijze van Lily Marleen:'Onder de lantaren in de Witterstraat, staat een Hollands meisje met een Duits' soldaat. Als ik haar zie dan schrijf ik haar op. Dan krijgt ze straks een kale kop, met het hakenkruis erop.' En: 's Avonds in de maneschijn, bombarderen ze Berlijn, kort en klein.' Enzovoort. Het werd ons ten strengste verboden deze liedjes te zingen. Allemaal haat en dat brengt niks goeds, zei m'n vader.

Eens kwam Henk in huis met een briefje van 25 gulden, dat hij in de spoorsloot had gevonden. Frekie Vrieling vond een biljet van 100 gulden en een wandelwagentje. Weggegooid toen er weer een trein vertrok naar Duitsland en de mensen in de trein kennelijk niet meer geloofden in terugkeer.

Ik bekeek veelvuldig de platenboeken die in huis waren en vader vertelde prachtige verhalen. In de sprookjes hadden feeën citroengele sluiers en koninginnen droegen japonnen van goudbrokaat en fluweel met briljanten diademen in het haar. Zo leerde hij ons ook ongebruikelijke woorden. Henk tekende boevenkoppen met geruite dievenpetten en kleine snorretjes, die nogal op Hitler leken.

's Avonds in bed scheen het zoeklicht van het Kamp Westerbork in onze slaapkamer. Wij kinderen telden de seconden tussen licht en donker en overlegden dat je nooit zo snel kon vluchten.

Winterkou

We leden nooit kou of honger. We sprokkelden hout in het bos en soms kwamen we opgetogen thuis met een paar turven die van een wagen waren gevallen. Eens uitte vrouw Plenter een wanhoopskreet over haar stookprobleem. 'Ik breng je wel turf,' zei Hendrik Knol en loste een wagen vol op de dam. Plenter gaf een zakje weg aan een gezin dat helemaal niets meer had. 'Mijn man werkt in het veen en hij heeft geen lange, warme (Jaeger) onderbroeken meer', smeekte vrouw Ebeltjes. Plenter gaf de broeken die hij voor zichzelf had bewaard weg en liep als gevolg daarvan die winter in surrogaat ondergoed dat niet beschermde tegen de kou. Bij al deze daden stond m'n moeder handenwringend te protesteren, alhoewel ze ook wel trots op hem was. 'Hij geeft het hemd van zijn eigen lijf nog weg', zei ze dan.

Voedsel

Af en toe werd het gezin verrast met slacht van families die een eigen varken hadden gefokt. Het meeste werd voor eigen gebruik gehouden, maar af en toe ging er ook wat naar de familie Veen in Amsterdam, vrienden uit de Meppeltijd. Toen er in de winter van 1944 rond de Kerstdagen een brief kwam met het verhaal dat hun kleine Richard uit de zoutpot had gegeten, werd er een pakket verstuurd dat wel aankwam maar met alleen twaalf bruine bonen erin, de rest was gestolen. Ook anderen hadden honger.

Kaantjes waren bij ons, net als bij de meeste kinderen favoriet. Worst wilden wij niet, want er zat 'knars' in. Dat waren harde stukje bot en wij gruwden ervan. Bloedworst aten we wel, hoofdkaas niet. Honger hadden we nooit. We aten knolletjes uit het veld, appels uit de boomgaard en bonen uit de Keulse pot, die we veel te zout vonden. Aardappelen waren er altijd en ook grauw brood en roggebrood. Vrouw Oosting (tante Henderkie) trakteerde op een zoete aardappeltaart, waarvan ik me kan herinneren dat iedereen verbaasd was over dit wonderlijke baksel.

Evacués

Begin 1945 komt de zevenjarige Jan G. als Haagse evacué in ons gezin. Zijn oudere broertje Wim komt terecht bij Willem Talens en Lize. Plenter schrijft de moeder dat de kinderen goed zijn aangekomen. Een week later komt zij ook en ze blijft tot na de bevrijding Ze is niet bepaald een bescheiden iemand. Met z'n allen slapen wij in één kamer; zij met haar zoon krijgt de grote slaapkamer aan de voorkant. Bij klompenmaker Stoffers halen wij klompjes (een gunst als je ze kon krijgen) en strompelen de vijf kilometer van Graswijk naar Hooghalen weer terug naar huis. Als ik per ongeluk de klompjes van Jantje aandoe, geeft zijn moeder mij een draai om de oren, wat mijn vader tot woede brengt. 'Hoe durft u en ik heb ze ook voor uw zoon betaald?' Aan Lize Talens vraagt deze vrouw na het slachten om twee hammen. Die roept verschrikt uit: 'Maor der zit maor twee hammen an een zwien, dan hebt wij zölf jao niks'.

Organisation Todt

Eind 1944 kreeg Plenter een oproep voor de Organisation Todt, ofwel OT, zoals hij altijd zei. Deze Duitse organisatie, genoemd naar de stichter ervan, bouwde in opdracht van Hitler onder meer eind jaren dertig de gigantische verdedigingswal de Siegfriedlinie met zijn 18.000 bunkers. De OT werkte in de oorlog ook in Nederland. Zo moesten er in Smilde schuttersputten en tankgrachten worden gegraven. Plenter weigerde, maar toen er huizen in brand werden gestoken, werd hij bang en staakte zijn verzet. Ik herinner mij dat de soldaten onze straat insloegen en dat ik het been van mijn vader voelde trillen. Henk vertelt dat hij lijkbleek zag. Huizen in het Middendorp brandden al. Vrouw Eppink, de buurvrouw, had een verwijt geuit naar mijn moeder, die daar zeer van in de war was. 'Die man van je is niet naar de OT gegaan en straks gaat mijn huis er ook aan'. Dat was wel een risicofactor, want we woonden in een dubbele woning. De soldaten marcheerden verder naar een ander slachtoffer.

Grundwasser

De volgende dag gaat Plenter samen met anderen uit het dorp naar Smilde. Daar wordt hij ingedeeld bij een groep mannen uit Drouwen e.o. Men zoekt Plenter uit om voor voedsel en onderdak te zorgen. In een café in Hoogersmilde (met rieten dak) hoort hij de Duitse commandant telefoneren. 'Wat een prachtige stem had die man', vertelt Plenter later thuis, 'maar toen ik mij omdraaide zag ik een man met een ontstellend lelijk gezicht.' Na een dag onderhandelen en organiseren heeft Plenter voedsel en onderdak voor elkaar. De mannen die de hele dag hadden gegraven, stonden op rij in de regen te wachten op wat komen zou. De officier inspecteert de kuilen en begint tegen de groep te schreeuwen dat er sabotage is gepleegd; in de gegraven gedeelten staat water. 'Kein Essen', schreeuwt de lelijke man met de mooie stem. Plenter wordt kwaad om al het zinloze van zijn werk en de valse beschuldiging richting de geronselde mannen. Hij stapt naar voren en zegt tegen de officier dat het 'Grundwasser' is, dat de bodem hier nu eenmaal zo is en dat het geen pas geeft daarvoor straf uit te delen. De Duitser blijft schreeuwen en Plenter schreeuwt terug en vergeet kennelijk alles om zich heen. De grote man met een al een beginnende buik, is zich in het vuur van het gesprek alleen maar bewust van zijn verontwaardiging. 'In Ordnung', zegt de Duitser plotseling en draait zich om. Zenuwachtig keert Plenter terug naar de groep. 'De gek', zegt hij. De jonge mannen vragen: 'Was u niet bang?' Het blijkt dat de Duitser een pistool tegen de buik van Plenter had gedrukt. 'Niks van gemerkt, ik was kwaad', zegt hij. Dat laatste kan kloppen. Nooit merkte hij in de heftigheid van een woordenwisseling iets van de dingen die om hem heen gebeurden. Wij, de kinderen vonden dit wel een heldhaftig verhaal.

De volgende dag meldden verscheidene mannen uit het dorp zich niet meer voor de OT, in ieder geval meester Boer, Berend Homan en Plenter niet. De jongere mannen bleven nog 3 weken graven in Smilde. (Informatie afkomstig van Albert Hidding, 86 jaar).

Gebons op de deur

Op een donkere nacht in de winter van 1944-45 wordt er op de deur gebonsd. 'Ik ben niet naar de OT gegaan, ze mogen mij niet zien, jij moet opendoen', zegt Plenter tegen zijn vrouw. Boven aan de trap staat onze lijkbleke moeder die zegt: 'Ik durf niet.' Hoofdschuddend daalt mijn vader de trap af en sidderend staan wij boven te luisteren. 'Ach, welch ein schöner Laden', roepen de dronken soldaten en kopen diverse dingen. Wij worden weer in bed gestopt.

Bajonet op het geweer

Niet lang daarna komt er opnieuw een oproep voor de OT. Twee jonge mannen in zwarte uniformen uit Laaghalen komen met de bajonet op het geweer langs om Plenter te sommeren zich te melden. 'Weg', zegt vrouw Plenter en duwt de geweren opzij, 'hij heeft ischias en kan niet spitten, schaam je je niet?' Ze ziet in hen nog de kwajongens van luttele jaren geleden. Jongens en geen gevaarlijk lieden. Ze laten zich wegsturen.

Werken voor de OT aan vliegveld Havelte

Een poosje daarna gaat Plenter naar de OT in Havelte om te werken aan het vliegveld. Hij wordt aangesteld voor kantoorwerk. Kennelijk worden mensen met een demi aan en een hoed op uitgezocht voor dit soort baantjes. Hij slaapt die nacht in Meppel bij kennissen. De volgende dag zit hij stempels te drukken op onschuldige formulieren. Na enkele uren vraagt hij aan de Duitse administrateur op het kantoor, wat dit toch voor zin heeft. 'Nichts', zegt de man en beaamt dat het zinvoller voor Plenter is om dan maar naar huis te gaan. Dat doet hij en hij hoort nooit meer iets van de Organisation Todt.

Bombardement

Op 24 november 1944 vallen er bommen achter het huis van Hoogeveen en bij Dik in het Middendorp. Plenter en zijn vrouw vieren hun tienjarige trouwdag. Tante Willie Plenter-Best, de vrouw van een jongere broer uit Groningen, logeert bij ons, wat zij van tijd tot tijd doet omdat Jaap, haar man, in Duitsland moet werken. Zij schrikken en reageren onmiddellijk. Zij schuilen bij de schoorsteen, waarvan men wist dat er kans was dat die bij een bombardement overeind zou blijven staan. Moeder Plenter rent de trap op om bij de kinderen te zijn. (Later zou haar man altijd beweren dat hij zich schaamt over het feit dat zijn vrouw wel als eerste aan veiligheid van de kinderen dacht en hij alleen aan zijn eigen veiligheid). Bijna alle ruiten in het dorp zijn stuk. Wij kinderen slapen die nacht bij de familie Snoeiing die nog een slaapkamer heeft met de ruiten intact. De volgende dag worden de ramen dichtgespijkerd met houten schotten, er is geen glas meer voorradig. Het dorp ziet er geschonden uit.

Soldaten

De Duitsers marcheren door onze straat naar Laaghalen of Smilde. Ze zingen dan hun marsliederen, maar ook wel eens iets in een ander genre. Over een blonde Mienchen met 'Ein Herz von Stacheldraht, Stacheldraht'. Wij zongen blonde Mientje heeft een broek van kippengaas. Ik kende ook een wat weemoediger liedje: 'Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei, nach jedem September, folgt wieder ein Mai'. Ik kijk naar hun gezichten onder de helmen, soms zijn ze jong. Nog steeds bekijk ik Duitsers alsof ze een helm op hebben en zoek ik naar gelijkenis met de soldaten van toen.

Onderduiken

Als ik hoorde over onderduiken bedacht ik hoe dat moest in ons huis. We hadden een vliering, maar het luik was duidelijk zichtbaar in het plafond op de overloop en vanuit de vliering kon je niet vluchten. Ik maakte mij daar ernstige zorgen over. Er kwamen altijd mensen in ons huis omdat we een winkel hadden. Hoe moest je iemand verbergen? En hoe moest dat met de wc? Elke week moest de ton geleegd worden en mijn moeder vond het vervelend als vreemden bij ons naar de wc gingen. Zij groef een gat in de tuin en stortte daarin de inhoud van de ton. Het gras groeide daar hoger en Henk maakte grapjes over al die plekken in onze niet al te grote tuin.

Knijpkat

Knijpkat

Dat 's avonds het dorp zo donker was vond ik wel spannend. Henk en ik vochten om wie de knijpkat mocht hebben. Dat was een zaklantaarn die je met je duim moest bedienen door steeds een lipje op en neer te drukken. Hooghalen was in die tijd zo donker dat je met je voeten de straat moest voelen, om je te oriënteren. Na de oorlog was dat niet veel beter, want Hooghalen had maar een paar lantaarnpalen, die uit gingen na 11 uur 's avonds.

Berichten van elders

In de zomer van 1944 kregen wij - o wonder! - een kistje met perziken toegestuurd van de familie Bach, oude vrienden uit Meppel, die nu een kwekerij hebben in Naaldwijk. Stuk voor stuk zijn de zachte vruchten verpakt in vloeipapier en houtwol. Nog nooit had ik een perzik gezien of gegeten.

Wanhoop

Er komen wanhopige brieven, eerst uit Arnhem van tante Gerrie van der Zande, en als de winter komt ook van de familie Veen uit Amsterdam. De bomen van de Tuyl van Serooskerkenweg waar ze wonen, zijn allemaal verdwenen. Hun boom is de laatste die wordt omgekapt om opgestookt te worden. Vers hout wil niet goed branden, dat moesten ze nog ontdekken. Regelmatig worden pakjes met voedsel verstuurd naar Amsterdam. In Giethoorn zit een jongere broer van mijn moeder ondergedoken. Een andere oom, uit Groningen, wordt na het handelen in verboden radio's naar Dachau gedeporteerd, waar hij vlak voor de bevrijding sterft. Jaren later krijgt tante Zus haar trouwring terug, waarin haar naam en de trouwdatum gegraveerd zijn.

Winkel

Er kwamen mensen in de winkel die in welke functie dan ook, bij de staf van de kampen behoorden. Soms waren het vrouwen die er anders uitzagen dan je gewoonlijk zag in een dorp. Bontjassen, hoedjes en hoge hakken, zijden blouses en het haar aan de zijkanten hoog opgekamd. Twee van die vrouwen hadden een discussie over het verschil tussen schön en chique en ik vond dat hoogst interessant want ik hield van modieuze dingen.

Kampcommandant Gemmeker

Begin 1945 komt de secretaresse en vriendin van commandant Gemmeker in de winkel.(Frau Hassler?) Plenter vraagt: 'Was geschieht mit den Juden?' De vrouw wendt zich af met haar arm voor haar ogen en zegt: 'Ich weiss es nicht, ich weiss es nicht?' Mevrouw G., de evacué die met haar zoon bij ons verbleef, had verteld dat haar broer, een Limburgse SS-er, vond dat zijn leven geen waarde meer had. Hij had in Duitsland en Polen kinderen tegen bomen doodgeslagen. Plenter was diep verontrust en wou weten wat daarvan waar kon zijn. Ik stond erbij en heb zijn wanhoop gevoeld.

De kinderen van Hooghalen

Er zijn soldaten in het dorp. We marcheren mee en kennen de liedjes. We spelen in de verbrande huizen en zoeken naar munten. We scharrelen rond en komen bij veel mensen over de vloer. Kinderen weten waar ze welkom zijn en waar niet. Ik moet eieren halen bij Stevens en speel met Femmie en de andere kinderen rond de lindeboom, de boom die almaar dikker wordt (nu erf van Harm Fledderus). Altijd samen met Roelie Ottens, het dochtertje van de molenaar van de fabriek en later ook met Jantje Oosterhof, die inwoont bij Lutgertje Eleveld nadat hun huis in brand gestoken is na de spoorwegstaking. Alle buurtkinderen spelen met elkaar. De jongens hebben messen en houten geweren en vechten veel op de vuist en soms met de riem. Met Geesje Snoeiing bezoeken we vaak haar grootmoeder en naamgenoot en we spelen kringspelletjes bij bakker Walles op het pleintje (later slagerij Hoogeveen). Verder met Grietje Knol, Roelie en Anna Pomper en Jan Talens van de Scheid en met Lammert Homan, Femmie Stevens. Roelof Tichelaar, Alie Mijering die bij haar Opa en Oma woont, Harrie Bazuin, Lukie Smit, Frekie Vrieling en Rudy de Leeuw, de evacué, die woont bij Walles die ons wel eens kantkoek geeft.

Hooghalen, Dorpsstraat

Er zijn ook de wat oudere vriendjes van Henk die altijd buiten spelen, Jan Elslo, Jan Fledderus, Gerrit Jan Eppink de zoon van de postbode/schoenmaker die naast ons woont. Soms klimmen we op het hek van het platte dak en spuwen in de schoorsteen van de schoenmakerij of we roepen verboden dingen. Eppink blijft vriendelijk. Bij Bertus Fledderus van de bakker spelen we op de klompenzolder en af en toe mogen we de bakkerij in. Bij Elslo de smid komen we voor de kinderen Martje, Cor en Pilly, maar ook om het vuur van de smederij en we slepen Michelinplaten naar het bos om als dak voor onze ondergrondse hutten te dienen. Als reclameborden hebben ze hun functie verloren; er is geen rubberband meer te koop. 'Als het moet kan ik wel tien onderduikers herbergen in het bos', zegt Plenter, 'mijn zoon graaft als een mol.'

Stijgende spanning

Er rijden auto's voorbij met schreeuwende mannen die briefjes uitgooien. Razzia is een woord dat kinderen kennen. Wij rapen de papiertjes op en geven ze aan onze ouders. 'Waarschuw mijn familie', is vaak de boodschap met een adres. Er zijn mensen in het dorp die er vroeger niet woonden. Anne de Vries komt met zijn auto voorrijden en met zijn pijpje in de mond staat hij voor de toonbank. Er zijn mensen in uniform, etenhalers, vreemdelingen, evacués, gasten, echtgenotes en misschien ook hoeren in het dorp. De sterke, poederachtige geur van de laatstgenoemden blijft mij bij. Bij de beide hotels Mulder en later in de school zijn soldaten ingekwartierd. Het wordt ons verboden om daar in de buurt te komen, wat moeilijk is, want de speeltuin bij hotel Willem Mulder is een door ons druk bezochte ontmoetingsplaats. De bevrijding nadert en de spanning stijgt. Het illegale blaadje Trouw, dat door het vele gebruik vettig is geworden, krijgen wij van Roelof Stevens; het moet worden doorgegeven aan de familie Homan, die moppert over de vetvlekken. Ik krijg een mof van astrakanbont, gevoerd met oranje stof. Ik schreeuw dat ik het niet wil dragen, want het is verboden oranje te dragen, hoezeer mijn moeder ook beweert dat het toch echt okergeel is.

Hooghalen, hotel Mulder

Wachten in de kelder

Dan komt de twaalfde april. We zitten een paar uur in de kelder middenin de frontlinie en wachten op de bevrijding.

Over de bevrijding

Lees verder over de bevrijding van Hooghalen (in het Nederlands) of in het Drents

Meer over Hooghalen

Jeugd in een dorp (Een hoofdstuk uit: Hooghalen, dorp van mijn jeugd) door Beate Plenter

Winkeliers van Hooghalen, eveneens door Beate Plenter

Nieuws

Barbertje moet hangen !! (24-01-08)

In het januarinummer van het tijdschrift van de Historische Vereniging Gemeente Beilen, publiceert Cees van Dijk de resultaten van zijn onderzoek naar een tijdelijk publicatieverbod voor Harm Plenter. De affaire Nijkeuter krijgt een staartje...


Website gestart

Deze website is gestart op 15 oktober 2007

Vergeten historie

Zijn er mensen met foto's, anekdotes of herinneringen over Harm Plenter? Laat het ons weten, stuur een mailtje naar: info @ harmplenter punt nl