auteur: Beate Plenter

De bevrijding van Hooghalen, 12 april 1945

Die twaalfde april was het goed weer. 's Morgens hoorden we ver weg kanongebulder. Er hing een vreemde spanning in de lucht. Opeeens kwam er het bericht; bij de Halerbrug wordt gevochten. Wij moesten naar de kelder. Mijn vader had een wrakkige doos met het zilver naast zich staan. 'Als we moeten vluchten', zei hij op onze vraag waarom dat was. We zaten tussen de weckflessen en Keulse potten te wachten op wat komen zou.

De vorige dag was er een groep Duitse soldaten verschenen in het dorp,vergezeld van wat pantzerwagentjes, motoren en houwitzers. De spoorlijn naar het Kamp Westerbork en het Arbeidsdienst kamp moesten worden verdedigd. Veel samenhang en organisatie leek het leger van het Derde Rijk niet meer te hebben. De soldaten groepten wat verloren bij elkaar. En ze hadden honger, dat was wat ik goed begreep.

Een lange, jonge soldaat kwam bij mijn moeder in de keuken om te vragen of hij 'fünf Kartoffeln' kon bakken. Ik zie nog zijn opgestoken hand, alsof hij het geringe aantal aardappelen wilde onderstrepen. Hij had een flesje levertraan bij zich, waar hij de aardappels in wou bakken. 'Geen sprake van', zei mijn moeder, 'ik wil dat stinkgoed niet in mijn pan, hier heb je wat reuzel.' De soldaat sloeg met zijn hakken tegen elkaar. 'Danke, danke!'

De soldaten waren smerig en bang. Ik had ze altijd trots in het gelid zien marcheren, hun gezang was indrukwekkend en al scholden wij: 'lelijke Poepen' en wisten wij, dat zijn vijanden ; ze deden de kinderen in dit dorp geen kwaad. Wij marcheerden met houten geweertjes en gaven Duitse bevelen. We zongen uit volle borst en fonetisch de marsliederen mee: 'Und wir fahren gegen Engeland, ploem, ploem, ploem.' En van het Horst Wessellied heb ik ze zin onthouden: 'Wie eiskalt die Nacht.' Dat lied stampte lekker.

Er was altijd beweging in het dorp. Soldaten, officieren en hun vriendinnen (hoeren?) liepen op hun hoge hakken op de hobbelige klinkers als ze onze winkel bezochten. Voor mij waren ze een bezienswaardigheid met hun bontjassen en hun haar bij de slapen hoog opgekamd. Haor op zolder, zeiden wij. (Ze roken sterk naar parfum. Geuren blijven heel lang in je herinnering. Ik zou de parfums uit die tijd beslist kunnen herkennen). In het Arbeidsdienstkamp en het Kamp Westerbork, daar zaten altijd Duitsers. Gemmeker, de commandant van Kamp Westerbork verscheen af en toe in het dorp.(Ik had een hekel aan hun keutelvangers, zoals wij die malle uniformbroeken noemden). Soms zaten ze ook in hotel Mulder en op het laatst van de oorlog werd de school gevorderd om soldaten in onder te brengen.

Vanuit Hooghalen vertrok de trein en vanaf het stationnetje moest die andere groep bewoners van dit land, de Joden, hun tocht maken door het dorp. *Het ging dan over het spoor naar Oosthalen en verderop lag het kamp, midden in de hei. Ik had wel eens gezien dat er een stoet mensen vanaf het station kwamen lopen. Ik speelde bij een kind dat daar in de buurt woonde. Voorop liep een vrouw, twee kinderen aan elke hand. Ze droeg een gele hoofddoek en dat heb ik onthouden als bijzonder; in een boerendorp dragen vrouwen geen gele hoofddoeken. Het was mooi weer en langs de weg stonden een paar mensen te kijken naar de stoet. Ik begreep toen niet het verschil. Wel merkte ik dat het vragen opriep bij mijn ouders.2

De soldaten probeerden roofgoed te ruilen voor eten. Een rimpelige, oude soldaat met een zorgelijk gezicht, kwam bij ons met een kussensloop vol textiel, waarvan ik mij een rose, charmeuse damensonderbroek kan herinneren. Mijn vader wou niks weten van zijn verzoek om het goed te ruilen voor voedsel. De soldaat had een vechtpetje op, geen helm. De man keek zo verloren dat mijn vader hem een ei en wat brood gaf. Ik zie hem nog van het pad lopen met zijn sloop en op de fiets verdergaan. (Een beeld van de verloren oorlog, een voddige, trieste soldaat)

Bij de boerderij van Meijering aan de overkant, (de plek waar nu de pastorie staat en die een dag later zou branden als een fakkel), hadden de soldaten een pauw aan het spit boven een vuur. De pauw hadden ze gestolen van Anne de Vries, de schrijver. Ik met mijn zes jaar, was nieuwsgierig en stond erbij. Mijn vader kwam aanlopen en zei met veel gebaar: 'Wo sind die Offizieren und wo ist die Organisation? Der Krieg ist vorbei. Kämpfen hat keinen Sinn mehr. Denke an Ihren Kinder. Gehen Sie bitte nach Ihrer Heimat zurück!'. (Of iets in die strekking. Ik kan mij enkele woorden herinneren, ook omdat het verhaal later weer werd verteld).

Even was het stil en toen klakte een soldaat met zijn hakken en hief zijn arm: 'Heil Hitler.' De anderen zwegen met hun hoofd naar beneden. Mijn vader liep geagiteerd weg. Opeens knielde een Duitser voor mij neer. Hij had mij al lang aangekeken. Vanachter zijn rug toverde hij een pauwenveer te voorschijn, die hij aan mij gaf. Verrukt liep ik mijn vader achterna: 'Pappa, kijk eens wat een mooie veer!' (De veer ligt nog altijd tussen de bladzijden van mijn poéziealbum, samen met het wanhopige gedicht dat mijn vader die dag schreef. Wat heeft de soldaat gedacht; had hij zelf kinderen?).

In de kelder werden de geluiden van de oorlog heftiger. Onze evacué zat kruisjes te slaan op het stapeltje aardappelen. Henk, mijn drie jaar oudere broertje, ging 'autorijden' op het keldertrapje en maakte daarbij angstaanjagende geluiden. (Reed hij in zijn fantasie hard in een auto of vloog hij in een Spitfire om mee te doen in het gevecht daarbuiten?). Onze vader riep zenuwachtig: 'Kind, hou daar mee op!'.

Een oorverdovend gebulder, geratel en ongewone geluiden. Wij hoorden vrouw Snoeiing, de buurvrouw gillen. Er klonken schoten en kogels ketsten tegen het huis. (Later bleek dat een Duitser vlak voor de ingang van hun schuilkelder op een tank vuurde. De vrouw begreep dat hij daar weg moest. De werking van een handgranaat was bekend en de inzet was haar hele familie, die daar onder de grond zat in een met zandzakken versterkte schuilkelder).

Wij hoorden voetstappen rond het huis en in de kelder werd het doodstil. Echt bang zijn kinderen niet, zolang hun ouders maar in de buurt zijn en overeind blijven. De evacué had dat niet en bleef maar bidden. Alhoewel mijn moeder zei: 'Stil maar Jan', was haar angst te groot voor troost. Enkele uren zaten wij in de frontlinie. En toen werd het stil, doodstil. Tot er stemmen klonken: 'Kom maar naar buiten, we zijn bevrijd!'

Achter ons huis in het weiland, lag een gewonde Duitser die met zijn arm wenkte: 'Hilfe, hilfe!' Een jeep met een dak erboven haalde hem op en bracht hem naar de Scheid waar een Rode Kruiswagen stond. Plagend zijn mijn broertje: ' Zijn darmen lagen eruit!' (Altijd heb ik gedacht: 'Misschien is dat de soldaat van de pauwenveer').

Hooghalen brandde. In het oude Middendorp stonden alle boerderijen in brand en ook in de kom brandden de rietgedekte boerderijen. Zo verloor Hooghalen zijn Drentse karakter.

In de hoofdstraat zagen we tientallen tanks en langs de weg lagen honderden koperen hulzen van de kanonnen. Verbijsterd keken de mensen in het rond. De boerderij van Stevens was doorzeefd met kogels. De bedsteedeuren hadden kogelgaten en er waren dode koeien. Maar de boerderij brandde niet. Wel die ernaast.'Pappe, pappe, bij Hidding brandt het ook'. Geschrokken keerde mijn vader zich om. 'Stil maar kind, de vlammen weerspiegelen in de ramen het vuur van het brandende huis van Timmerman'.

De Canadezen zaten rustig temidden van dit tumult te roken op de hekken voor ons huis. Ze gaven thee en sigaretten weg. Doorgewinterde soldaten. Ik ruik nog de geur van vet, olie en die vreemde soldatengeur van Blenko, dat spul dat gebruikt wordt om onderdelen aan hun uniform te poetsen. Het gekke was dat ook hun vijanden diezelfde lucht bij zich hadden. Ik kreeg van een lachende Canadees een dik stuk chocola in vetpapier. Mijn moeder moest mij helpen wat ik hiermee kon doen. Iedereen lachte. Wij oorlogskinderen kenden geen snoep en ook geen bananen en sinaasappelen. Al mijn chocola gaf ik weg.

Toen het donker werd zaten de soldaten in ons huis bij kaarslicht en mijn moeder zette thee. Echte thee, die ze gekregen had in een blikje. Ik lustte het niet, maar ik weet nog hoe het smaakte en rook.

Er werd gezongen: 'It's a long way to Tipperary,' Dat liedje kenden mijn ouders ook, want het kwam uit de Eerste Wereldoorlog. Toen vroegen de Canadezen om het oerhollandse lied 'Daar bij die molen' te zingen. Mijn ouders kenden het niet goed, maar ik wel! De Canadezen zetten hun namen in mijn poéziealbum. Vette duimen op de bladzijden zeggen iets over de oorlogstoestand. Freeland, Stafford, Roubau en Billis, die er Toronto bijschrijft.

Ik zag op die zachte voorjaarsavond veel nieuwe dingen. Een meisje schreide om haar brandende boerderij. Een Canadees stroopte zijn mouw op en ik zag een rij horloges tot aan zijn elleboog. Om zijn vingers had hij wel tien ringen. Eén met een rode steen gaf hij aan het meisje dat dankbaar keek, want in de oorlog kreeg je zulke cadeautjes niet. (Het was een geroofde ring. Van wie?)

Het dorp rook naar brand en toch was alles vol uitbundig leven. En op de kinderen werd niet gelet.Wij waren vrij als vogeltjes in de lucht. De kinderen schuimden tussen die volwassen mensen en deden hun eigen ervaringen op. De moeder van onze evacué flikflooide met een wat oudere Canadees. Mijn moeder vond het genant, maar mijn vader zei.: 'Laat maar, het is een volwassen vrouw'. Ik begreep vaag dat dit alles te maken had met iets geheimzinnigs en verborgens. De volgende dag vonden de kinderen condooms, maar wisten niet wat dat nou weer was. Olde Hendrik Kuper dacht dat het hij er geld in kon doen en een jongetje moest zijn mond spoelen met aluin omdat hij er eentje opgeblazen had. In het raam van de winkel zat een kogelgaatje. Mijn vader zocht dagen naar de kogel die nooit is gevonden. (Aan de overkant van het kogelgat was het wolvak met surrogaatwol. Misschien dat een vrouw, veel later, dat kogeltje vond bij het breien?).

In de dagen na die twaalfde april speelden de kinderen met overgave en plezier in de rommel die het gevolg is van oorlogsvoering. We zochten naar verbrande munten in de boerderijen die nog lang nasmeulden. Onze kleren roken naar brand. Van een Candees, die wij als helden beschouwden, kreeg ik een witte- half afgebeten boterham met ham. Ik zag speekselsliertjes en voelde walging, maar nam wel een hap. Hij kwam via Duitsland en dacht dat alle kinderen honger hadden. Dit Drentse kind had daar geen ervaring mee, maar was wel nieuwsgierig naar wit brood. Onze dagelijkse boterham was grijsachtig/zwart.

Het mooiste vonden wij de jeeps. We kenden het verschil tussen een Engelse soldaat (een Tommy) en een Cannadees. Een enkele keer kwam er een Amerikaan, dat was bijzonder. We kenden de namen van de vliegtuigen die we voortdurend zagen overkomen, richting het Oosten. Wij zongen de liedjes mee die we hoorden op de radio. 'Trees heeft een Canadees en in het Engels of wat daar op leek: 'Don't fence me in' en 'Good night Irene'. Dat laatste lied was populair en alle kinderen zongen het. We legden verzamelingen aan van sigarettendoosjes: Chief Whip, Hunter en Roxy en de peuken die we vonden verzamelden we voor de rokers in het dorp. Plattelandskinderen middenin het grote avontuur.

De meeste soldaten trokken verder. Wij speelden in de gestrandde tank die stond bij Elslo, de smid. Dat daarin Canadezen stierven, begrepen wij later pas.

Ook het kamp werd bevrijd op die dag. Hans Bendien die daar opgesloten had gezeten, herinnerde zich het hulpje van zijn moeder die met een winkelier was getrouwd en in Hooghalen was gaan wonen. Vlak na de bevrijding kwam hij langs; ontsnapt aan de Tommy's, zoals hij in mijn album schreef. De kampbewoners mochten officieel niet weg, maar hij was jong en alleen en had durf genoeg. Ik gaf mijn moeder opdracht een ei voor hem te bakken, want ik was van honger en tekorten in het kamp op de hoogte. Ik, een oorlogskind wist dat een ei een kostbaar geschenk was. Ik voelde ook zijn blijdschap en vrolijkheid. Hij vertrok de volgende dag de wijde wereld in om het feest van zijn bevrijding te vieren.

Er staat een monument in het Middendorp met zes namen erop. Zo rond de vierde mei liggen er wel eens bloemen. Nog altijd begrijpen mensen dat deze soldaten de hoogste prijs betaalden. En de Duitsers die sneuvelden? Waren ze maar teruggegaan naar hun eigen land en huis! Ik begrijp, net als mijn vader die het daar altijd over had, nog steeds niet die blinde gehoorzaamheid. Een kind kon al wel op zijn klompjes aanvoelen, dat op die twaalfde april, deze bange soldaten, hongerig vies en uitgeput, geen spoortje heil meer konden verwachten.

2Het verschil tussen deze bevolkingsgroepen was schrijnend. De Joden die daar liepen hadden al razzia's meegemaakt, hadden in angst gezeten voor hun oproep en ze hadden afscheid moeten nemen van wat hun dierbaar was. Of ze waren als vee verzameld en op vrachtautos vervoerd of zaten samnegedreven in de Hollandse schouwburg. De mensen die stonden te kijken waren niet 'Deutschfreundlich' of Jodenhaters. Alles was altijd door anderen gedicteerd, ze lazen geen behoorlijke kranten en hadden geen radio. Hadden zij de spoorlijn moeten opblazen? Sommige historici snappen nog steeds niet hoe het zat. Om te begrijpen wat er allemaal gebeurt en je te verzetten heb je tijd nodig. Wat doen wij aan de gruwelen van deze tijd?

Nieuws

Barbertje moet hangen !! (24-01-08)

In het januarinummer van het tijdschrift van de Historische Vereniging Gemeente Beilen, publiceert Cees van Dijk de resultaten van zijn onderzoek naar een tijdelijk publicatieverbod voor Harm Plenter. De affaire Nijkeuter krijgt een staartje...


Website gestart

Deze website is gestart op 15 oktober 2007

Vergeten historie

Zijn er mensen met foto's, anekdotes of herinneringen over Harm Plenter? Laat het ons weten, stuur een mailtje naar: info @ harmplenter punt nl