Auteur: Beate Plenter
Harm Plenter: de schrijver
Harm Plenter schreef graag voor zijn plezier. Zittend aan de huiskamertafel werden op blaadjes en in schriftjes duizenden teksten geschreven. Vond hij het goed dan las hij zijn vrouw Rie de tekst voor. Als het grappig bedoeld was en ze lachtte erom dan was het goed. 'Ze heeft een ongelofelijk gevoel voor humor', zei hij dan. Zijn beste publiek was dus zijn eigen vrouw en soms was dat voor hem genoeg. Was het ernstig en gaf het zijn gevoel voor verontwaardiging of ongerustheid weer en ze was het er mee eens dan was hij tevreden en zij begreep dan dat hij zich geuit had en dat dit belangrijk was. Ze vond niet alles goed en dan zei ze niets. Geen kritiek, hoogstens dat iets te erg of te scherp was. Natuurlijk hadden ze ook wel eens ruzie. Bang was ze niet voor hem. Als hij al te eigenzinnig was of iemand vertrouwde die dat niet verdiende, dan greep ze in. Maar eigenwijs was hij ook en hij vertrouwde mensen te snel en werd daarin wel eens teleurgesteld. Was hij boos of verontwaardigd over iets dat er in de wereld gebeurde, dan greep hij de pen en leverde het aan kranten als ingezonden stuk. Zo pleitte hij o.a. direct na de oorlog in de Beiler Courant voor jeugdhonken omdat 'de jeugd al zoveel had moeten ontberen in de oorlog.'
Gelegenheidsschrijver
Als hij gevraagd werd iets te schrijven voor een gelegenheid dan was de tekst binnen een dag af en werd dan in een moeilijk te lezen handschrift afgeleverd aan een vereniging of familie. Wilde iemand een tekst voor hem typen dan was hij daar blij mee. Het vermenigvuldigen van teksten was in die tijd wel een probleem. Stencillen konden niet veel mensen in het dorp en er waren er ook die daar geen zin in hadden. Plenter schreef een bewogen tekst in een Thomasvaer en Pieternel voordracht, die wel werd gedrukt door de Nederlandse bond van Plattelandsvrouwen. Meer dan honderd afdelingen voerden het uit. Het was 1946 en een zorgelijk jaar. De terugblik op de oorlog is erin verwerkt en ook het dagelijkse leven met schaarste en zorgen wordt beschreven.
Ongewone man
De dorpelingen moeten zich wel eens verbaasd hebben afgevraagd wie deze man toch was. Later gaven velen hem zijn vertrouwen. Voor kinderen had hij veel aandacht. Hillie werd Hilleman. Het meisje Willie werd steevast koningin Wilhelmina genoemd. Ze werd later een zelfbewust vrouw die veel om hem gaf. Het jongetje Fré werd Keizer Frederik genoemd of ook wel Frederik van Eeden. Wie of dat dan toch geweest is, zal het kind niet hebben geweten. Hij vertelde de kinderen verhaaltjes over alles en nog wat. Daar zat altijd iets opvoedkundigs in. Het ging dan over keuzes voor goed en kwaad. Zo was het verhaal van Elslo, de smid die kaal was een grapje.
"Eens fietste Elslo op Laaghalen, toen hij een heerlijke geur rook. Vrouw Lodewijks bakte pannenkoeken. Elslo krijgt er een aangeboden maar zegt dat hij hem zal bewaren. Hij doet de hete pannenkoek onder zijn alpinopet. En daarom is hij nu kaal."
De kinderen vonden het leuk. Voor vrouw Oosting maakte hij een voordracht en verbeeldde dat zij op rolschaatsen door het dorp ging en iedereen ontmoette. Hylarisch, en ze las het overal voor. Ook speelde hij graag scènes uit toneelstukken na, voor ons kinderen, maar ook wel eens voor een klant. Zo is er de anekdote dat hij aan een klant de scène vertelt over een vrouw die tijdens de eerste wereldoorlog een brief krijgt. Haar man is aan het front en zorg vervult haar hart. Ze staart naar de brief en zegt dan met een langzaam opkomend besef:
"Frau Witwe Leutnant Rüpke, Frau Witwe Leutnant Rüpke, Frau Witwe, Witwe..."
en bij dat laatse Witwe schreeuwt ze het uit als ze beseft dat haar man dood is en zij weduwe is geworden. De klant voor de toonbank keek hem verbijsterd aan.
Multatuli
Hij noemde zich Multatuliaan en staande achter de toonbank heeft menig klant wel een citaat meegekregen. Na de oorlog had hij moeite met de handelingen van de PvdA die koos voor de zgn. politionele acties. Verschillende jongens in Hooghalen moesten naar Indonesië, toen Indië genoemd, en hij begreep de zorg van de families. In huis waren boeken, poéziebundels en schilderijen. In de oorlog fietste hij met mij achterop de fiets naar Elp en zei tegen de schilder Reinhard Dozy: 'Meneer Dozy, ik wil een schilderij van u kopen.' Soms ging hij uit declameren voor een vereniging. De namen van diverse schrijvers waren voor ons kinderen, namen die bij onze jeugd hoorden. Carry van Bruggen, Margo Scharten-Antinck, Nico van Suchtelen, de dichters Greshoff, Guido Gezelle, Alice Nahon. Het boek Nederlandsche schrijvers en schrijfsters van L. Leopold, dat hij in zijn jonge jaren gekocht had, werd bij ons stuk gelezen. Hij vulde zijn kennis aan door veel te lezen want hij had maar tot zijn twaalfde jaar onderwijs gehad. Hij leerde mij dat klanken in de taal zo mooi waren en dan declameerde hij regels als:
"Zacht zingt de zee haar zangerig lied"
van Marie Boddaert. Laat die zee horen, zei hij dan. Of
"Slinger, Singer, naaimasjien, Panem et Singerem, Panem et Singerem, et Singerem et Singerem"
van Paul van Ostaijen. Je kon daar het geluid van de naaimachine die langzaam stopt in laten horen. Favoriet was het gedicht van Garmt Stuiveling: 'De Prunus'.
"Onverwacht en plotseling stond de prunus deze morgen weer met tak en stam verborgen in een wolk van bloeseming."
En in: 'Ik weet geen zomer':
"de sappen in de stengels stegen en stuwden roekeloos tot bloei."
Dan moet je die s'en goed laten horen, maak het sappig zei hij dan. Op school won ik de eerste prijs met 'Het Stille Huisje', van Adriaan Roland Holst. Geen wonder. Laat die stilte horen, was het advies.
Het Drents
Hij had oog voor het karakteristieke en de droogheid van de uitdrukkingen. 'Wat doej toch te drokkedrieten' of 'wij hebt daor verlet an'. Hij maakte ooit een lijst van scheldwoorden in het Drents. Hij kwam tot een stuk of tien: 'oelewapper', 'graanzebieter' en als een Drent iemand raar of akelig vind is het hoogstens 'malle kerel' of 'mal meinse'. Daarin is de Drent bescheiden. De Groningse lijst bevatte minstens honderd scheldwoorden. In de dertiger jaren schreef hij een eenacter; 'As de komedie oflopen is'. In de tachtiger jaren speelde ik het tijdens de Drentse week, met mijn leerlingen en collega's in de SG 'De Oldemaaten' in Meppel. Grappig was dat het stuk, geschreven in het Zuid-Wests Drents, nu gespeeld werd door allerlei Drenten en dus in verschillende Drentse dialecten werd gesproken. Plenter vond het Drentse dialect gemoedelijk. Als Groninger was dat voor hem nieuw toen hij als 18-jarige jongen naar Meppel kwam en het daar leerde schrijven. Later in Hooghalen (vanaf 1934) moest hij het Midden-Drents onder de knie krijgen.
Harm Plenter blijft zijn verdere leven een sociaal en meelevend mens. Hij blijft altijd teksten schrijven voor bruiloften en partijen en toneelstukken, gedichten en verhalen voor iedereen die iets nodig heeft. Eerzuchtig is hij niet want hij schrijft op verzoek voor de plaatselijke verenigingen en evenementen en publiceert nauwelijks bij uitgevers. Het Drents is het meest geliefd.
Het Meppels en het Zuid-West Drents vindt hij het leukste dialect. Woorden als 'uutedaone' en 'mettewest', dat vindt hij grappig. Maar ook het Midden-Drents maakt hij zich eigen en af en toe schrijft hij ook in het Gronings. Af en toe duiken er nog teksten van hem op. Het Gieterse dialect kan hij prachtig nadoen. Drentse vrouwennamen als Wennegien en Annechien, daar is hij verrukt van. Zijn vrouw noemt hij vaak Annechien, zo vaak dat sommigen in het dorp denken dat ze werkelijk zo heet. Al die dialecten hoort hij om zich heen, maar zelf spreekt hij altijd Nederlands. Hij wil ook niet meneer Plenter genoemd worden, ook al is men geneigd dat te doen en omdat dit bij zijn voorkomen past. Iedereen noemt hem dus Plenter. Zo ondertekent hij ook zijn brieven en teksten. Geen voorletter of voornaam.