auteur: Beate Plenter
Hooghalen: winkeliers in de jaren '40 - '50
Voordat het allemaal vergeten is, wil ik proberen een stukje van het leven in Hooghalen te beschrijven. Volledig kan het nooit zijn. Het zijn herinneringen van één mens. Maar er zal herkenning zijn bij anderen die tijdgenoten zijn. Er is hopelijk ook even een aandachtig moment voor de mensen die er niet meer zijn en die leefden in het Hooghalen van de veertiger en het begin van de vijftiger jaren.
Een tocht door het Hooghalen van toen...
Zo'n klein Drents dorp had in de veertiger en vijftiger jaren nog een behoorlijk aantal neringdoenden, zoals dat toen heette. Als je vanaf Beilen kwam, had je rechts het stationnetje, wat schandelijk genoeg is afgebroken. Dan had je links wagenmaker Jansen die ook aanzegger was bij het overlijden van een dorpsgenoot. Dan droeg hij een zwart pak en kondigde plechtig het overlijden aan van iemand uit het dorp. Dat deed hij ook als je als kind de deur opendeed en ik vond het een beetje eng. Een huis verder woonde slager Koeling en zijn gezin. We speelden onder andere met Anna en Jantje Koeling. Druk was het niet in de winkel want iedere week werden de bestellingen opgehaald en daarna werden de waren bezorgd. In die tijd en zeker in de oorlog slachtten de boeren aan huis, daarbij soms geassisteerd door Koeling. Een eindje verder woonde rechts aan de Beilerstraat eerst Koers, de timmerman en later kwam daar het schildersbedrijf van van der Velde.
In de kom van het dorp
In de kom van het dorp kwam eerst café Mulder, later Brunsting (nu Restaurant Napoleon, de veldheer en latere keizer, die deze plaats ooit eens zou hebben aangedaan). Vlak daarnaast Café-restaurant W. Mulder en later A.K. Mulder, met een overdekte loggia en een speeltuin. Hier was ook de bushalte van de Dabo (Drentse AutoBus Onderneming. Later werd er in de schuur een taxi gestald.
's Zomers stonden er rieten stoeltjes op het terras. Ook kan ik mij herinneren dat op het plein een kermisachtige voorstelling werd gegeven met jongleurs, en acrobaten, waarvan ik mij een slank slangenmeisje kan herinneren die met haar lichaam en schaars gekleed wonderlijke capriolen uithaalde. De aanwezige jongens keken dan ook hun ogen uit. Bloot zagen we niet veel in die dagen na de oorlog.Wim en Anneke, de kinderen Mulder kwamen pas na de oorlog in het dorp wonen. Ik zie nog Anneke op de wipwap zitten. Hun moeder werd later presidente van de Plattelandsvrouwen, door Henk, mijn broertje steevast Plattewieven genoemd.
Kapper Bazuin zat er tegenover, eerst knipte hijzelf in de zaak. De mannen met een dekseltje, zoals dat toen genoemd werd. Kaal rond de oren en meer haar bovenop. De oude kast (met glazen ruitjes en spuitjes erin met zo'n rubberen bal) is er nog. Zoon Harrie kwam later in de zaak en ging ook permanenten en watergolven en nu knipt Tineke de Haolers. Achter het huis was een grote lichte ruimte met een glazen dak, waar de schilder Alphons Stengelin in het begin van de eeuw schilderde. Eind veertiger jaren werd naast Bazuin het postkantoor van Hendrik Talens gebouwd.
Bakkerij
Bakker Walles (later slagerij Hoogeveen), had een groot plein voor de deur. De etalage was een uitgebouwde vitrine. Als een kind opzij van de vitrine ging staan en een kind daartegenover hetzelfde deed, dan zag je de helft van het lichaam. Kinderen maakten dan arm- en been bewegingen en dan leek het of je een pop aan een touwtje werd. (Jaren later ontmoet ik Gerard Fledderus en lachend maken wij de bekende bewegingen, direct herkennend wat ermee bedoeld werd). De kinderen die in de kom van het dorp woonden speelden op het pleintje en in de speeltuin ernaast. Na het eten nog even buiten spelen is voor een kind een feest. Wegverkrupertie of tikkertie en rennen om de gemetselde plantenbak met afrikaantjes. Vrouw Walles (Geesje Walles-Timmerman hield in de voorkamer het postkantoortje. Vanuit de winkel kon je door een loketje je postzaken afhandelen. In de winkel werden ook kruidenierswaren verkocht. Het was een Sparwinkel met de reclameleus :Kopen bij de Spar is sparen bij de koop. Achter de winkel was de bakkerij. Soms kwam Walles witbestoven de winkel in. Witte jas en blauw geruite broek en met een witte muts op het hoofd. Het was een vriendelijke man voor de kinderen die hijzelf niet had. Af en toe kregen wij een stuk massé (of marsÅ?), door ons geitenvet genoemd. Het was een brok witte, kalkachtige zoetigheid, waar je met je tanden aan moest schrapen. Het werd gebruikt bij het bakken van koek. Rudy de Leeuw die in de oorlogsjaren bij hen in huis was, gooide spullen vanuit het zolderraam naar beneden en ik bemachtigde een fotolijstje. Er is een ansichtkaart uit 1942 van dit dorpmidden met het koetsje erop dat naar het kamp ging. Walles leverde ook het brood voor het kamp Westerbork. Hij nam er toen een knecht bij. De venter Gerrit Wiggering kwam twee keer in de week met paard en wagen bij de mensen langs met brood en kruidenierswaren. Soms mochten we even meerijden op het paard.
Speeltuin
Het speeltuintje van Hotel Mulder werd door ons veel bezocht. Er was een schommel, een glijbaan een wipwap en een klein draaimolentje waar je misselijk in werd en een grote. Oudere kinderen vonden het leuk om een kleiner kind hoog op de wipwap neer te laten klappen. Als je 'hoog stond' verliet het kind beneden de wip en dan klapte je hard naar beneden. Een gemeen en niet ongevaarlijk spelletje. In mijn herinneringen waren de kinderen in die tijd wild en roekeloos in hun spel. Op het laatst van de oorlog waren er soldaten in het hotel en mochten wij er niet komen. In de vijftiger jaren speelden we toneel op de kleine toneeltjes van Brunsting en Mulder. Ook werden er bruiloften gevierd waar de mensen in rijen zaten aan lange tafels gedekt met wit papier en er werd eerst koffie met bespoten koek geserveerd. Dan volgde de borrel en voor de vrouwen een glassie advocaat en schalen met daarop stukjes kaas en grove worst .In de oorlog schijnen de bruiloften bijzonder gezellig te zijn geweest. Dat werd altijd verteld. Er was nauwelijks sterke drank en men moest dingen verzinnen om het volk te vermaken. Er werd veel gezongen. Mijn vader maakte een wel eens een collage van geknipte figuren en dan plakte hij de foto's van de mensen om wie het ging uit. Die kwamen dan op de geknipte figuren in bv. een dekor van een boerenkamer uit vroeger tijden. Voordrachten schreef hij voor diverse bruiloften. In de herfst kwamen er jagers in Hotel Mulder die er in hun groene pakken ongewoon uitzagen en zich te goed deden aan uitgebreide diners. Kleine jongens mochten soms mee op de jacht. Zoon Wim nam later de zaak over.
Smederij
Tegenover Walles zat Elslo de smid. Voor de oorlog hadden mijn ouders daar gewoond. Wij speelden rond het erf en het vuur van de smederij en de rommel achter het huis vonden wij bar interessant De kinderen waren Jan, Martje, Pilly en Cor en er was altijd wel eentje aanwezig om mee te spelen.In de oorlog moesten mensen koper en tinnen voorwerpen inleveren t.b.v. de Duitse oorlogsindustrie. Dat waren de Haolers niet van plan. Elsloo verzamelde de spullen, groef een kuil en met zeildoek daarin en alles werd onder de grond bewaard. Wij leverden een tinnen olifantje en een sigarettendoosje en een kleine koperen menora, een joodse negenarmige kandelaar. Spullen die nu nog in mijn bezit zijn. Vaak werd in de smederij een paard beslagen en de geur van verbrande hoorn vulde de smederij. In de winkel waren vakken met gloeilampen en fietsbanden. Na de oorlog stonden er weer glimmende fietsen. Nu is er ook een bezinepomp.
Bakkerij en kruidenier
Job (Jacob) Fledderus had ook een bakkerij en kruidenierswinkel. Vrouw Fledderus, (Johanna Fledderus-Jippes), een knappe, donkerharige vrouw stond in de winkel. Fledderus zelf zag je niet vaak want altijd bezig in de bakkerij, met de knecht. Ik herinner mij Lammert Baas, die helemaal kaal was. Onze grootste wens was om in de bakkerij te komen, maar dat mocht mondjesmaat. De bakkers hadden ook geen tijd om op kinderen te letten en hygiëne zal een rol gespeeld hebben. Wel kwamen we op de klompenzolder waar ontelbare klompen, in alle maten van gewoon hout of geel geverfd, klaar stonden voor de klanten. Op het laatst van de oorlog waren klompen schaars en een soort Godsgeschenk als je ze kon bemachtigen.Willem Wijma was de venter van Bakker Fledderus. De winkel was aangesloten bij de Centra, een inkooporganisatie.
In de winkel waren de waren achter de toonbank in vakken uitgestald. Je sprak je wens uit en dat legde vrouw Fledderus de waren voor je neer, telde de bedragen op met een potlood en een papiertje en hielp je met het inpakken van de boodschappentas. Snoep was er in de oorlog niet, later kwamen er rolletjes drop, Rang en King pepermunt. Mijn liefste wens was een zakje zwart op wit. Er stonden ook mooie grote, witte trommels met in sierlijke letters erop geschreven: Sprits, Janhagel en Beschuit. Af en toe bij verjaardagen en bruiloften zag je een bakkersjongen fietsen met een bruin/geel gespoten doos voor zijn buik, vastgemaakt met een riem schuin over de schouder.. Daarin zat een opgespoten koek die bezorgd werd. Soms was de doos langwerpig voor de wel halve meter lange koek, soms was hij vierkant..Daarin zaten de taartjes van cake met slagroom en vruchten. Jan Fledderus volgde zijn vader op en Jannie zijn vrouw stond in de winkel. Hij kon naast zijn bakkersvakmanschap ook prachtig zingen en nam later zangles. Het gebak werd in de loop van de jaren exclusiever. Bertus speelde met ons op het pleintje bij Walles en later kwam het jongere broertje Gerard erbij die in 1945 werd geboren. Weer later werden de kruidenierswaren door Bertus en Jo zijn vrouw geleverd in de vroegere winkel van Job Kuper (Kuiper) en werd op die plek de winkel ingericht als supermarkt met ook zuivel en groenten.
Olde Kuper
De winkel van Kuper was een bezienswaardigheid op zich. Twee raampjes en de deur in het midden, links van het pand. Rents was de voorkamer waar nooit iemand gebruik van maakte.Een ouderwetse rinkelende bel. Dan kwam olde Kuper, zoals wij hem noemden naar voren en vroeg: 'Wat zal het wezen'. De oude houten toonbank met in oxblood geverfde houten vakken erachter en de vloer waren net zo als het winkeltje van het Openluchtmuseum in Arnhem Koperen weegschalen een kleine en een grote, stonden op de toonbank. Verse waar was er niet te koop, alleen dingen die niet konden bederven. De koffie of thee zat in grote rood gevefde bussen die op een lage stelling stonden. Kuper klom dan op de stelling en bukte zich diep om de Niemeier koffiebonen op te diepen. De soda werd met een houten schep, in een driepuntige zak gedaan en zorgvuldig dichtgevouwen. Zo'n zak werd puut genoemd. Altijd kwam vrouw Kuper vragen of het wel ging en dan zei haar man licht geirriteerd, dat alles in orde was. Het oude, vriendelijke, al gebogen vrouwtje droop dan af. Het leken twee kinderen die winkeltje speelden.
Manufacturen en Galanterieën
In de zijstraat (Laaghalerstraat 5, vroeger D39) was de winkel van Plenter (mijn vader). Op de gevel stond Mag. De Zon. De kinderen Henk en Atie (ik dus) mochten niet altijd in de winkel zijn als er klanten waren. Henk vond de winkel niks, ik was nieuwsgierig en later hielp ik ook klanten. Mijn moeder hielp in de winkel als pa reisde langs de klanten. Het was een winkel waarin veel te koop was en nu zou zo'n winkel een bezienswaardigheid zijn. Met Sinterklaas stonden de speelgoeddozen tot onder mijn bed. Eens vertelde ik Roelie Hoving wat ze zou krijgen van Sinterklaas, een zonde waarover ik danig in de rats zat. Ooit gaf Plenter, die ook schreef, een folder op rijm uit. Keus genoeg in rijmwoorden: kousen en sokken, laarzen en rokken, pannen en potten, garen en band, knopen en kant, wol en katoen, werkbroek en boezeroen. Kortom, een manufacturen/galanterieënzaak of een kleine bazaar. Alles wat maar de behoefte kon zijn van een dorpsbewoner was aanwezig. Van stopwol tot stopnaald, van breipen tot gips eieren, van ondergoed tot overalls, enzovoort, enzovoort, enzovoort. In de oorlog werd alles schaars en het assortiment mager. Men maakte van karton en hout wat men dan beschilderde, de raarste dingen. Alles was van zeer slechte kwaliteit.Textiel was bijna niet meer te krijgen. De kinderen liepen met gestopte kousen en houten slippers of op klompen als die al te krijgen waren bij Stoffers de klompenmaker op Graswijk. Vaak kreeg je de afdankers van een ouder kind of men ruilde kleren en schoenen.Van een jurk werden er twee gemaakt. Textiel was veel waard, maar Plenter rekende in de oorlog de gewone prijzen. Die schaarste bleef tot jaren na de oorlog. In de zomer kwamen in de vijftiger jaren steeds meer toeristen en werden er ansichten en souvernirs verkocht. Elk jaar verbleven er geestelijk gehandicapte kinderen in het kampeerhuis voor hun jaarlijkse vakantie. Alle kinderen kregen een cadeautje van Plenter als zij in de winkel kwamen om een ansichtkaart te kopen. Elke zomer kwamen zij weer en dan begroetten de kinderen Plenter als meneer de Zon.
Schoenmakerij
Naast ons woonde Gerrit Jan Epping, die schoenmaker was en tevens postbode. Achter in het huis had hij zijn schoenmakerij. In de oorlog was er gebrek aan leer. Onze oude schoenen werden om het slijten tegen te gaan voorzien van metalen stukken. Gerrit Jan was een vriendje van Henk, mijn broer. Ik kan mij herinneren dat Gerrit Jan in de winter een bivakmuts op had. Zijn halve gezicht was dus bedekt. Hij kreeg later nog een broertje en ze verhuisden naar de Stationsstraat. Toen kwam Weustenink, de godsdienstleraar en voorganger van de Hervormde kerk naast ons wonen met de oudere kinderen Jopie en Ria. Jopie speelde op het orgel de Kerstliederen in de Hervormde kerk en had pijpekrullen. Ria heeft een poosje de meisjesvereniging geleid, samne met Willy Danker en Tiny Nijland. Weer later woonde de familie Kooistra er. Ik kreeg op school godsdienstles van Kooistra.
Homan
Tegenover Plenter was het huis van Berend Homan. (rechts van de Gereformeerde kerk). Naast het huis was het schildersbedrijf waar het altijd lekker rook naar behang en verf. Soms kregen wij oude behangselboeken waarin we mochten tekenen.Vrouw Homan, (Giessiena Paapst van meisjesnaam) die ook onderwijzeres was (later ook op kamp Schattenberg) begon een textielwinkel met een niet groot maar wel goed assortiment kousen en borduurartikelen, wol en katoen ed. Met Lammert speelde ik veel, hij was goedmoedig en had een kaal geschoren hoofd. Met de TT zat hij op de paaltjes (met stangen) te 'racen' en zijn mimiek was zo echt en ook grappig dat Plenter en een column over schreef in de Beiler Courant. Sybrand zijn jongere broertje was eens wakker geworden toen zijn ouders op bezoek waren bij familie aan de Asserweg. Midden op de weg stond hij verloren te kijken in zijn pyama. Mijn moeder pikte hem op en troostte hem en Plenter vertelde hem verhaaltjes. Hendrik Jan Stevens aan de overkant kreeg de opdracht pa en ma Homan op te halen en fietste een paar kilometer om pa en moe Homan te waarschuwen. Nog heeft Sybrand mooie herinneringen aan de troostrijke ervaring van Plenter en zijn vrouw die veel tederheid in zich hadden voor kinderen. Hij werd rector van een middelbare school in Groningen, Lammert kwam bij de politie.
Terzijde: eieren en water
Wij haalden eieren bij Roelof Stevens. Soms werden ze uit het hok gehaald, dus kakelvers. Nog herinner ik mij de prijzen van 10 cent tot 17 cent. Als ze duur waren was vrouw Stevens (Aaltje Sikkens van meisjesnaam) altijd opgewekt dat ze meer beurde. Ook water haalden wij bij Stevens, eerst uit de pomp, later uit de kraan. Het huis van ons had een regenput, maar de pomp die het drinkwater moest geven gaf ijzerwater. Zeer gezond maar ondrinkbaar. In 1939 was er drie keer een put gegraven van meer dan 50 meter diep maar het water bleef sterk ijzerhoudens. Als je er vijf minuten een washandje inlegde werd dat bruin. Ons huis rook na een dweilbeurt naar ijzer. We huurden het huis voor ik meen 12 gulden in de week en het huis was eigenlijk door dit euvel geen cent waard. Mijn vader die technisch geen inzichten had, legde zich erbij neer. Drinkwater werd dus bij Stevens gehaald en als mijn moeder ergens een kraan zag waar zomaar water uit kwam, werd ze lyrisch en begreep ze weer het grote mankement aan haar eigen woonhuis. Wij, Henk en ik haalden elke dag dus een emmer water bij Stevens. Als de regenput droog kwam te staan kon er niet gewassen worden, wat voor mijn 'schone' moeder een ramp was. Water was kennelijk toen gewoon water en hoeveel je ervoor betaalde weet ik niet. Nu wel en dat is veel. Mijn vader gaf als wederdienst de kinderen Stevens wel eens wat uit de winkel . Ik kan mij kleine Femmie herinneren die een zilveren kettinkje met een hanger kreeg en verrukt was daarover.
Melkfabiek
De melkfabriek met hoge schoorsteen en een malerij verkocht ook landbouwspullen. De melkbussen werden vanuit een wagen op een metalen platform gezet. Het geluid van de rammelende bussen hoor ik nog. Ottens (ik speelde vaak met Roelie zijn dochtertje) was de mulder, Smit was directeur, later van Rosmalen en Schoenmaker die altijd woonden in het huis tegenover de winkel van Kuper. (nu supermarkt). Directeur Smit had al grote kinderen maar Lukie, de jongste was altijd beschikbaar om te spelen.In de malerij van de fabriek stond een grote bascule waarop de zakken graan en meel gewogen werden en soms wij, de kinderen. Abbing, de botermaker gaf ons wel eens een dot roomijs op onze hand, maar dat was na de oorlog. Joodse koeriers deden bestellingen voor het kamp. Ook bakker Walles leverde brood aan het kamp. Om twaalf uur ging de fluit, de toet genoemd en om half vijf opnieuw. Dan wist je dat je ongeveer naar huis moest. De boeren gingen dan melken.
Naast de melkfabriek, tegenover de oude school, zat de kruidenierswinkel van Tinus Wold en zijn vrouw Roefie Wold-Venema. Een langgerekte mooie winkel. Zomers kon je bij Wold een ijsje halen voor vijf cent of een dubbeltje. Jan Wold en zijn vrouw Mien (Kempers) namen de winkel over van hun ouders. Mina was de meest vriendelijke, jonge winkelierster die je maar kon bedenken. Jan kwam later ook in het kamp Schattenberg waar eerst de gerepatrieerden uit Indië (Indonesië) verbleven. In 1952 vertrokken de eerste bewoners en werd het de opvang van de Molukkers of zoals wij zeiden, de Ambonezen.
Verderop in de Hoofdstraat
Aan het eind van het dorp was de smederij van Bertus Venema. Ook hier weer interessante spullen rondom het huis. Roestige werktuigen en afval vinden kinderen kennelijk leuk. Hier lieten wij de banden plakken als die voor de zoveelste keer lek waren. Mijn vader kon dat niet zelf. Veel verdiend zal Venema niet gehad hebben maar mogelijk kwamen in de vijftiger jaren velen voor een nieuwe fiets, toen langzaam de handel weer op gang kwam. Met de kinderen Riekus en Jantje gingen we om en met Bertha die wat jonger was.
Daarnaast woonde Seidel de groenteboer. Meestal ventte hij met zijn paard en wagen. Annie Seidel-Wold stond in de winkel. 's Zomer kon je bessen plukken in de tuin. Fré zat bij mij n de klas en Henk een of twee klassen lager. Er waren nog aardig wat jongere kinderen, want het werd in de loop van de tijd een groot gezin. Na hun vertrek naar Beilen kwam de familie Dolfing in de winkel. Dolfing had een driewieler waarmee hij ventte lang de huizen. Vrouw Dolfing, een vrolijke vrouw die oorspronkelijk uit de Zaanstreek kwam was een vrolijke vrouw die actief meedeed in het culturele leven van Hooghalen. Nettie was mijn vriendin in de tienerjaren. Dan waren er nog Bob die onderwijzer in Pesse was en Jan het jongere broertje. Dan was er nog het cafetaria van Stevens, waar wij wel eens kwamen in de vijftiger jaren en de jongens van de sportschool regelmatige klanten waren.
Terzijde: het culturele leven
Met Bertha Venema die goed gitaar kon spelen traden we later op als 'De Kanariepieten'. We zongen cowboyliedjes en Lentekind en het lied door mijn vader geschreven: 'De Kraontieskanne'. Jantje Meertens en Bertha Danker speelden ook gitaar. Nettie Dolfing, Roelie Hoving en ik (Atie Plenter) zongen voor ons gevoel de sterren van de hemel.We werden wel eens uitgenodigd op avondjes in Hooghalen en zelfs in Beilen traden we op. Het culturele leven was in Hooghalen levendig. Advendo, de zangvereniging gaf een jaarlijkse uitvoering en er werd toneelgespeeld door de leden. De Plattelandsvrouwen hadden hun vergaderingen die opgeluisterd werden door opvoed -en keuken-kundigen of schrijvers en dichters. Zij kenden ook speciale avonden met Kerst en dan werden er door de leden tractaties en versieringen verzorgd. Het was toen traditie dat of de vrouw van de directeur van de melkfabriek of de vrouw van het hoofd der school, presidente werden van de vereniging. Op schooluitvoeringen waren de kinderen van de laatste klas enthousiast bezig met toneel. De Ganzenhoedster, Sneeuwwitje en ik moest ooit de grootmoeder vertolken in de eenacter 'Tien paor klompkes'. Ook de sportvereniging (voet-korfbal) deed aan toneel. Op mijn veertiende kon het zijn dat ik in drie stukken tegelijk speelde. Er werd altijd een verloting gehouden om de kas te spekken. Ook de jeugdverenigingen van de Hervormde kerk, de knapen- en meisjesvereniging, hielden een uitvoering. We speelden oa. Vadertje Langbeen. Henk, mijn broer speelde de titelrol, Hilly Hoving was Judy het weeskind en ik de pinnige directrice van het weeshuis. Roelof Vrijs was de strenge regent. De andere leden vervulden ook rollen, wat makkelijk kon want er kwamen veel weeskinderen voor in het stuk. Henk had de regie en we sjouwden attributen, decor en kleding zelf bij elkaar. We waren toen tussen de veertien en zeventien jaar oud.) Grappig dat tieners zoiets zelfstandig organiseerden.
Aannemers en anderen
Stoffers was timmerman/aannemer en en zijn zonen Hilbert (Hip genoemd) en Thijs bleven in het vak. Snoeiing die zelf zijn huis gebouwd had aan de Laaghalerstraat 3 (nu van Bert) begon in de tijd van opbouw na de oorlog ook een aannemersbedrijf. Ook vader en zoon Jager waren aannemers en woonden t.o het arbeidsdienstkamp en later de militaire sportschool. Hidding zat met zijn bedrijf in het Middendorp en bouwde oa. Dennenrode, het prachtige huis waar nu Galerie Wildevuur in zit. Naast hen woonde de architect Hidding. In de vijftiger jaren werd een nieuw huis gebouwd in het Middendorp (t.o. monument) waar ook de schrijver Johannes Hidding (Bij Heuvings Haardstee) woonde.
Allerlei
Soms kwam er in het dorp een scharensliep met de hondenkar. De hond werd soms geslagen en dat vonden wij erg. Er kwamen kooplieden (concurenten van mijn vader), uit Beilen en Assen. Henriëtte Denneboom kwam op de fiets met het pak. Wij zongen: Oh Denneboom, oh Denneboom wat kan je vrouw toch fietsen. Flink, om dit als vrouw te doen, maar na de oorlog moest iedereen aanpakken. Plenter reisde ook met koffers naar de buurdorpen. Op de fiets naar Laaghalerveen, Halerbrug, Zwiggelte, Oranjekanaal en Amen- Ekehaar. In Hijken kwam hij niet, dat was een ander soort dorp in die tijd en waarschijnlijk armer dan Hooghalen of minder kieskeurig. Wij noemden Hijken het zwarte kousendorp.In andere dorpen had men ook een mening en ze noemden de Hooghaolers wies.
Veel handel werd gedreven op de (transport) fiets. Sommigen hadden paard en wagen. Er waren ook de mannen Mast en Bolding die de bolkalveren ophaalden, vaak in een mand voorop de fiets in die veertiger jaren. Ook was er een slachter Luuks Zwiers die in het Middendorp woonde. Posthoorn van Laaghalen was veekoper en met zijn wandelstokje stapte hij uit de Dabobus en dan zagen wij hem vrolijk naar Laaghalen stappen. Bosma van de Streek in Laaghalen slachtte ook aan huis. Soms kwam er een viskoopman uit Beilen. Wij aten bij de maaltijd nooit vis maar mijn vader nam soms een spekbokking mee als hij naar Groningen was geweest voor zaken.
Jan Leunge (Jan Pap genoemd) kwam met zijn driewieler melk, gortpap, karnemelk en later yoghurt bezorgen. Hij woonde op de weg naar Hijken, het rode dorp genoemd. Voor zijn huis was een vreemd geknipt buxusboompje, dat op een mannetje leek. Kiewiet van Laaghalen had een dorsmachine/loonbedrijf en ooit ook een grote auto die diende als taxi. Stond die auto in de schuur dan speelden we erin. De stoelen waren van fluweel en middenin waren twee klapstoeltje.Ooit gingen we met onze moeders naar Dwingelo om krenten te plukken. We zaten met meer dan tien man in de auto. Het erf van Kiewiet was een bende en op het erf rook altijd naar smeerolie.
Dit is wat ik nog weet over de neringdoenden van Hooghalen uit die dagen. Op internet blijft alles bewaard tot in lengte van dagen zegt men. Ik ben nu 68 jaar en schrijf het maar op voordat ik te oud word en niks meer weet. Mogelijk hebben sommigen hier iets aan en vinden ze het lezen van mijn herinneringen leuk. Mogelijk heb ik het een en ander vergeten te melden. Ik wilde graag iets bewaren van het leven toen. Maar het is haast te veel om op te noemen. Ik deed mijn best.
Meer over Hooghalen
Jeugd in een dorp (Een hoofdstuk uit: Hooghalen, dorp van mijn jeugd) door Beate Plenter
Winkeliers van Hooghalen, eveneens door Beate Plenter